05 april 2007: Loslaten maar niet laten vallen

Dit jaar is 5 april, de dag dat de eerste Stadskrant Leeuwarden verschijnt, een veelkleurige dag. Het is de dag van het Gravenfeest voor de Chinese Boeddhisten, de eerste herdenkingsdag vooraf aan het christelijke Pasen en de derde dag van het Joodse Pesach. Waar kun je aan denken bij al die verschillen tussen mensen, als je goed met elkaar wilt samenleven? ‘Aan loslaten, maar niet laten vallen’, zegt Rabbi Jacob de Leeuwe uit Leeuwarden.

De joodse sjoel (synagoge) van de Orthodox Joodse Gemeenschap is te vinden in het hartje van Leeuwarden. Met zorg is de ruimte ingericht met het middengedeelte, de kandelaars en Thorarollen. Haast liefdevol schuift Jacob het gordijn aan de kant en pakt een Thorarol. Wanneer we de Thorarol openen, legt rabbi Jacob mij de jad in handen. Met de jad, het zilveren handje, volg ik de hebreeuwse tekst waarin we lezen dat we als mensen op die ene aarde met elkaar te maken hebben en hoe belangrijk het is om je overtuiging daarbij positief te gebruiken. 'Kennen jullie ook de drang om anderen ervan te overtuigen dat vooral jij gelijk hebt?', vraag ik Jacob. Want oei, wat kan daar veel ellende van komen. Jacob schudt zijn hoofd.
Als ik vragend blijf kijken, zegt hij: 'Laat de jad eens los', waarna ik de jad naast de Thorarol leg. 'Haast goed', zegt rabbi Jacob. En hij neemt de jad in zijn hand, laat hem los in zijn open hand liggen en zegt: 'Wel loslaten. maar niet laten vallen'. Net zo zouden we om moeten gaan met wat we zelf belangrijk vinden. Niet het krampachtig willen vasthouden, maar het ontspannen met je mee dragen als iets wat bij je hoort. ‘En kijk een goed naar de jad. Als je met de wijsvinger van het handje iets aanwijst wat belangrijk is, wijzen drie vingers naar jezelf. Dus het gaat eerst over jezelf, wat jij met je eigen opvatting doet en het wijst niet naar de ander, om het aan een ander op te leggen. Dat roept terecht boosheid op en kan leiden tot conflict, oorlog en zelfs tot vernietiging van elkaar als mensen.’
Ik kijk naar de jad en herhaal: ‘Loslaten, maar niet laten vallen’.
‘En het woord jatten dan’, bedenk ik ineens?
‘Ach ja, soms worden mooie woorden verdraait tot iets wat het niet betekent.’
En Jacob en ik steken ieder onze jad (hand) uit en leggen ze vriendschappelijk in elkaar.