12 juli 2007: Het hoofd bedekt.

Best wennen, toen je in Leeuwarden op de Nieuwstad en de Voorstreek iemand met een tulband zag lopen. Toch iets anders dan een kaalgeschoren schedel of een kapsel met groen of paars geverfde lokken. Best wennen, een keppeltje op de kruin, een rasti-hoofd, soms met een vrolijk gehaakte muts om de haarstrengen, een hoofd met punten gel-haar en al die petjes. Best wennen, het hoofd met een hoofddoek. Maar wanneer je al aan een tulband, kale schedel, rasti-hoofd, gekleurde lokken, een keppeltje, gel-haar en petjes bent gewend, wat is dan zo anders aan een hoofddoek?

Gelukkig zijn wij een nuchter volkje en weten we, juist in Friesland, hoe belangrijk eigen cultuur, taal en traditie zijn. Wanneer Friese paren in klederdracht over het ijs zwieren of een Friese dansgroep rond wervelt, genieten we van de oorijzers, kanten mutsjes, kappen en lange jurken en de zwierige kleding van de mannen. Zuinig zijn we onze Friese cultuur en we investeren er zelfs overheidsgeld in om het te koesteren. Daarom kijken we niet verstoord naar mensen in Staphorster kleren en ook in Friesland dragen veel vrouwen op hun huwelijksdag lange bruidskleding met een sluier. Het valt op dat nonnen en monniken die op straat lopen in hun lange pij en de vrouwen met hun hoofdkap met een zeker respect worden nagekeken. Over het grapje ‘pinguïn’ lachen we wat gegeneerd of schudden bedenkelijk ons hoofd.

Daarover hebben we het in Leeuwarden, een groepje vriendinnen. We praten een middagje bij, de een zonder en de ander met hoofddoek en de meningen lopen hoog op. ‘Vervelend dat er zo anders wordt gereageerd op het dragen van mijn hoofddoek’, vind een jonge vrouw. ‘Het hoort ook voor mij bij mijn identiteit en geloof’, vind aan ander. Wat is er eigenlijk zo anders aan?’, vraagt een oudere vrouw zich af, ‘Wie kan me dat uitleggen?’ Ze heeft een punt, vinden we, want waarom staan mensen welwillend tegenover het ‘ene’ en afkeurend tegenover het ‘andere’ wat in wezen lijkt het ‘ene’?

De vrouwen denken dat er vaak wordt gedacht dat zij in de islamitische cultuur niets hebben in te brengen, laat staan een eigen mening hebben ‘Ze zijn eigenlijk boos op ons geloof. Maar ja, ze lezen ook zulke enge dingen van fanatieke Moslims’, vinden de vrouwen. ‘Maar dat zijn wij niet’, bromt een vrouw. ‘Wij zijn geëmancipeerd en zoeken graag zelf onze weg in de kledinggewoontes én we zijn daar heel verschillend in.’ Een ander zegt krachtig: ‘Ik ben blij dat dit zelf nadenken en wikken en wegen in Nederland mogelijk is, want hier is democratie, godsdienstvrijheid en een discriminatieverbod.

Want stel je eens voor wanneer alle hoofdbedekking en uitingen van geloof bij de wet geregeld worden. Want alleen één ding kun je niet verbieden, daar staat onze democratie voor in. ‘Dan mag ik mijn kruisje om mijn hals, mijn armband van een bijbelslot en mijn ring met levensknoop niet meer dragen’, zeg ik. ‘Dan wordt het hier een dictatuur, vinden we allemaal.

‘En wat vinden we van een functie waar beroepskleding en kledingvoorschriften bij horen? ‘, vraag ik me af. ‘Wanneer je voor zo’n functie kiest dan horen daar ook die regels bij. Als je dat niet wil, dan passen de functie en jij niet bij elkaar’, vinden de vrouwen zeer beslist. ‘Je maakt dan een functionele afweging over de kleding en communicatiehouding die bij dat beroep horen. Dat is normaal’. Ze hebben gelijk, vind ik, in onze democratie rechtvaardigt alleen een functionele en geen enkele andere afweging een kleding richtlijn.